Gedrag als onmisbaar onderdeel van gebiedsontwikkeling
Het bouwen van wijken en de herontwikkeling van binnenstedelijk gebied zijn al lang niet meer alleen fysieke opgaven. Elke gebiedsontwikkeling is óók een sociale opgave. De keuze om minder parkeerplaatsen te realiseren, vraagt om gedragsverandering bij de bewoners. Het gemiddelde autobezit moet omlaag en we verwachten van bewoners dat zij vaker gebruik maken van de fiets, deelmobiliteit en het openbaar vervoer. Maar gedragsverandering ontstaat niet vanzelf. Daar moet actief aandacht aan worden besteed. Dit geldt zeker bij het reduceren van autogebruik, omdat het recht op een eigen auto al decennialang een dominante rol speelt in onze maatschappij. ‘Kom je aan mijn eigen auto, dan kom je aan mij.’ Toch zien we dat gedrag nauwelijks wordt meegenomen in de planvorming.
In veel gevallen wordt simpelweg een norm gehanteerd, zonder expliciet te maken welk gedrag daarbij hoort of zonder bewoners hierin te begeleiden. Het gevolg hiervan is dat het autobezit niet daalt en het probleem zich daardoor verplaatst naar omliggende wijken. Ook kan een gevoel van ontevredenheid optreden bij bewoners, wanneer er niet tijdig of onvoldoende is geïnvesteerd in mobiliteitsalternatieven. Autobezitters willen misschien wel hun auto verkopen, maar zien niet in hoe zij zich zonder auto gemakkelijk en goedkoop kunnen verplaatsen.
Gedragsverandering vraagt dus om bewuste keuzes in communicatie, ontwerp én voorzieningen. En het liefst zo vroeg mogelijk. Want het moment waarop gedrag beïnvloed wordt, is bepalend voor het succes van de interventie. Juist op natuurlijke overgangsmomenten – zoals bij een verhuizing – staan mensen van nature meer open voor nieuwe gewoonten. Er zijn dan nog geen vaste patronen en bewoners kunnen actief richting het gewenste gedrag worden gestuurd. Denk aan duidelijke communicatie over mobiliteitsmogelijkheden, toegang tot deelauto’s, veilige fietsroutes of gratis OV voor kwetsbare groepen.
Integraal denken én doen
Projectmanagers moeten dus al in de planvorming nadenken over het gedrag dat hoort bij de inrichting van een wijk. Dat betekent: expliciet benoemen welk gedrag nodig is voor het succes van het plan (doelgedrag) en vervolgens bepalen welke interventies dit gedrag stimuleren. De Utrechtse Merwedekanaalzone zet bijvoorbeeld in op een lage parkeernorm en hanteert hiervoor het STOMP-principe. Dit principe gaat ervan uit dat bewoners waar mogelijk eerst Stappen of Trappen (ST), dan pas openbaar vervoer (O) of Mobility as a Service (M) gebruiken en alleen wanneer het echt noodzakelijk is een eigen particuliere auto bezitten (P). Om dit te stimuleren worden in de Merwedekanaalzone logistieke hoven gecreëerd en wordt de wijk volledig autoluw ingericht.
Het gewenste gedrag kan ook via kleinschalige interventies worden bereikt, door bijvoorbeeld het faciliteren van goede fietsverbindingen of door bewoners op tijd mee te nemen in de plannen en wat deze concreet voor hen betekenen. Maar waarom gebeurt dit nu niet? Bram van der Hulst, Procapper en projectmanager in de gebiedsontwikkeling rondom station Amsterdam Sloterdijk, ziet dat niemand hier nu verantwoordelijk voor is. ‘Er lijkt een hiaat te zijn in de verantwoordelijkheid voor dit probleem’, merkt hij op. Projectmanagers vanuit gemeenten passen vaak de parkeernorm toe die eerder is vastgesteld. Een ontwikkelaar richt zich logischerwijs op zijn businesscase, waarbij minder parkeerplaatsen vaak aantrekkelijk zijn. Zeker in een tijd dat er een groot woningtekort is en de klant met minder genoegen neemt. ‘Wie denkt er dan aan wat de consequentie is voor de toekomstige bewoner? En wie maakt tijd vrij om met de nieuwe bewoners het gesprek aan te gaan over dit onderwerp om zo de benodigde gedragsverandering te realiseren?’ Als niemand zich geroepen voelt om te investeren in gedragsverandering, ontstaan er knelpunten – voor bewoners, voor de wijk en voor de stad als geheel.